‘Wat vragen we eigenlijk van onze kinderen?’ vroeg Minnaert zich af tijdens de forumdiscussie na zijn schets van de huidige situatie in jeugdzorg- en onderwijsland. De hoogleraar laat zich graag inspireren door Finland, waar in het onderwijs de relatie met kinderen voorop staat. ‘Elkaar ontmoeten, weten hoe het gaat met een kind… dan werk je anders dan wanneer je meteen overgaat tot de inhoud. De focus op cognitieve ontwikkeling mag op onze scholen – daar waar het nodig is – best wat verschuiven naar aandacht voor opvoeding en jeugdhulp. Als je weet hoe het met een kind gaat, en wat er thuis speelt, dan kun je eventuele problemen ook sneller tackelen.’
Leren gaat kinderen en jongeren het beste af als ze goed in hun vel zitten. Maar wat als de situatie thuis onrustig of onveilig is? Of als er met het kind zelf iets aan de hand is? In de groep tot 18 jaar krijgt zo’n 11 procent jeugdhulp; nog los van leerlingen die andere vormen van extra ondersteuning kunnen gebruiken. De Wet passend onderwijs blijkt tot nu toe vooral nog een richtinggever. ‘Bij de invoering van de Wpo in 2014 waren de scholen er nog lang niet klaar voor’, stelt Minnaert. ‘Ondanks het feit dat er wereldwijd al vanaf 1994 wordt gesproken over het belang van inclusieve educatie, verandert de mindset op scholen heel langzaam. En ze zijn nog onvoldoende toegerust voor deze grote uitdaging. Al die verschillende behoeften in één klas: ga er maar aan staan.’
Hier en nu handelen
Het NOS-filmfragment dat Minnaert toont, spreekt boekdelen: er is te weinig ondersteuning voor zorgleerlingen. Verwachtingen blijken ‘opgepompt’ en de doelstellingen zijn prachtig, maar de realiteit is anders. Ook in het samenspel met jeugdzorg. Ouders worden van het kastje naar de muur gestuurd, met als resultaat heel veel verloren tijd. ‘Dat is desastreus’, stelt Minnaert. ‘Als het negen maanden duurt voordat een defecte verwarming wordt gerepareerd, zijn we in alle staten. Maar een jongere laten we gerust zolang wachten zonder oplossing of praktische steun. Met alle negatieve effecten van dien. Hoe eerder er actie is, hoe beter. Als een kind in meer of mindere mate vastloopt, gaat het om hier en nu handelen. Wat is nodig? Al dat doorverwijzen kost nodeloze tijd, kijk ook alvast wat er nú mogelijk is, want stilstand betekent achteruitgang.’
In de optiek van Minnaert zou daarom niet zozeer het kind, maar de ontwikkeling van het kind centraal moeten staan. ‘Inzetten op een doorlopende leerlijn is belangrijk. Laten we daarom breder nadenken over hoe we jonge mensen ruimte geven om zich te ontwikkelen. En hoe we – waar dat nodig is – extra steun kunnen bieden vanuit de school, omgeving en jeugdzorg. Het gaat erom dichtbij het kind mogelijkheden te creëren, terwijl we door politiek en bureaucratie juist steeds verder van de jeugd af staan. Er is veel te doen rondom jeugdzorg en onderwijs, maar de kinderen zijn er nog lang niet altijd mee geholpen. Voorop staat dat succesvol onderwijs niet zonder goede zorg kan, terwijl de samenwerking tussen deze twee werelden nog verre van naadloos werkt.’
Opeens links rijden
De knelpunten zijn herkenbaar: verkokering, eilandjes, bureaucratie en veranderdruk. De zorg die bij gemeenten is ‘geparkeerd’ en nog volop in transitie is, de invoering van de Wet passend onderwijs idem dito: er zou samenhang moeten zijn, maar die is in de praktijk nog ver te zoeken. Volgens Minnaert ligt dat grotendeels aan een gebrekkige implementatie. ‘Het is alsof we opeens hebben besloten links te gaan rijden omdat in linksrijdende landen minder verkeersslachtoffers zouden vallen. Wat gebeurt er als je dat klakkeloos invoert zonder voorbereidingen? Dan ontstaat er chaos en vallen er juist meer slachtoffers. Als de bestaande borden en wegmarkeringen niet meer kloppen, zijn de praktijksituaties nog niet klaar voor de nieuwe wet.’
Met andere woorden: zo kan het gebeuren dat de vraag toeneemt, terwijl we proberen de zorg juist terug te dringen. ‘Voor gedegen implementeren lijkt geen ruimte meer in onze snelle tijd’, stelt de hoogleraar. ‘Wie leest eerst de handleiding van een nieuwe mobiele telefoon? We beginnen gewoon en zien wel hoe het loopt. Het is typerend voor hoe we ook met nieuwe plannen en methoden omgaan. In de waan van de dag maken we er het beste van, waarbij je makkelijk terugvalt op oude routines. Tel daar – nog los van slinkende budgetten – selectieve aanpassing, onvolledig begrip, conflicterende opvattingen, beperkte capaciteiten en onvoldoende support bij op en het is helder waarom er bij onvolledige implementatie een grote kloof zit tussen theorie en praktijk.’
Leer elkaar kennen
Hoe kunnen professionals in die chaos van alledag hun werk goed doen? Hoe zorgen we ervoor dat er jeugdhulp of andere ondersteuning dichtbij is voor kinderen en jongeren die dat nodig hebben? Want het gaat niet alleen om adhd, autisme of andere aandoeningen; scholen zien ook steeds vaker de impact van armoede, laaggeletterdheid, scheidingen of een gameverslaving. Minnaert benadrukt daarom het belang om opvoeding en zorg dichter bij de school te brengen. ‘Dat lukt alleen als die twee werelden van onderwijs en jeugdzorg elkaar echt beter leren kennen. Samen één taal leren spreken, één visie ontwikkelen en die vertalen in acties. Want de hamvraag is: wat dóen we als een kind in de problemen achterop raakt in het onderwijs?’
Het ‘hier en nu handelen’ waar Minnaert al eerder voor pleitte, vraagt helderheid over verantwoordelijkheden en rollen. Maar ook om een goed netwerk waarin professionals elkaar weten te vinden en kunnen vertrouwen. ‘En evalueer regelmatig’, adviseert de hoogleraar. ‘We staan veel te weinig stil bij waar we mee bezig zijn. We denderen door en vergeten te leren van elkaar en van processen. Een kind leert ook met vallen en opstaan. Praat over wat wel en juist niet werkt, overleg met elkaar en stuur bij waar nodig. Dan ontstaat gaandeweg meer verbinding tussen onderwijs en jeugdzorg, zodat we samen – ook met ouders en omgeving – kunnen werken aan verbinding met de kinderen en jongeren waar het om gaat.’
Wees wat eigenwijzer
De conclusie van Minnaert – dat we ondanks alles op weg zijn naar integraal werken tussen en binnen jeugdhulp en onderwijs – wordt positief bevestigd door het aanwezige forum. Zowel zij als enkelingen uit de zaal benoemen mooie initiatieven die al gaande zijn en onderstrepen dat elke professional daar een aandeel in heeft. IKC-directeur Sandra Rodenhuis (Thomasschool) tipt: ‘Wees wat eigenwijzer en laat het horen als je iets niet goed vindt gaan. Denk niet: zo moet het van de directie, de politiek of de gemeente… maar trek aan de bel. Verder moeten we investeren in onderlinge ontmoeting, om zo die gezamenlijke taal en visie te laten ontstaan. Zoveel mogelijk op de scholen, wat mij betreft, waar de jeugd ook is.’
Voor Wouter Heijne (Foar Fryske Bern) is investeren in preventie de basis. ‘Hoe eerder je erbij bent, hoe beter.’ Een punt van zorg vindt hij het grote verloop in contactpersonen bij zorgorganisaties en gemeenten. ‘Vaste gezichten zijn belangrijk. Continuïteit. Als je iets wilt opbouwen samen, heb je betrokken mensen nodig die langere tijd een rol spelen in het geheel.’ Die vaste gezichten vindt Wietze Punter (Jeugdhulp Friesland) ook belangrijk binnen de scholen. ‘Elke school van enige omvang moet een jeugdzorgspecialist in het team hebben’, is zijn stelling. Volgens Jelmer Staal (Gemeente Heerenveen) heeft niet elke school een zorgwerker nodig. ‘Het is belangrijk om in te spelen op wat bij de leerlingen en de visie van een school past. Er is altijd een basis, zoals een jeugdverpleegkundige. Maar op basis van een gesprek en informatie over de school is het in Heerenveen vaak meer. Bijvoorbeeld extra tijd voor de jeugdverpleegkundige, een jongerenteam in de school, een aan de school verbonden gezinswerker of het toevoegen van een jeugdhulpverlener aan het team.’
Hoe gaat het eigenlijk?
Staal vindt het ook belangrijk dat onderwijs en jeugdhulp blijven kijken naar hoe processen ánders kunnen. ‘Dat is lastig door de hoge werkdruk en financiële druk, maar juist daarom hard nodig. Als gemeente staan wij open voor initiatieven die bijdragen aan andere manieren van werken.’ Om dat voor elkaar te krijgen, lijkt het noodzakelijk om – los van de opgaven en bestaande structuren – open te kijken naar hoe het werkelijk gaat en wat we nodig hebben. De rake vraag die Minnaert stelde – ‘wat vragen we eigenlijk van onze kinderen, als we meteen overgaan tot de inhoud’ – kunnen we ook aan onszelf stellen. Want weten we eigenlijk van elkaar hoe het gaat? Hebben we een relatie waarop we kunnen bouwen? Samen leren lukt alleen als we elkaar echt ontmoeten en leren kennen.